HET ARGUMENT

#

We leven in een tijdperk van normeringsdrang en -woekering. De strijd die de laatste drie jaar op verschillende fronten en met slaande trom in België wordt gevoerd en die een replica is van wat in Frankrijk is begonnen meer dan tien jaar geleden, vormt daar het bewijs van: tegen een eerste overheidsreglementering met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorgberoepen die de specificiteit van de psychoanalyse in het geheel van psychotherapieën wou verdrinken; tegen een overheidsreglementering waarin een autisme-plan werd uitgewerkt dat de diversiteit van klinische praktijken ondermijnde ten voordele van zuiver orthopedische methodes; en tenslotte tegen een nieuwe wet die recent werd gestemd in het federale parlement, die uiteindelijk één enkele Staatspsychotherapie oplegt: autoritair, geprotocolleerd, gestandaardiseerd en gebaseerd op een nieuwe norm, de Evidence-Based Practice.

De vloedgolf van evaluaties breekt door de muren van de instellingen, overal in Europa en dit sinds lange tijd. Deze tendens van sociale controle, die weer actueel gemaakt werd door de reglementering van de psy-praktijken en door het inroosteren van de behandeling van autisme, viseert slechts één iets: het reduceren van de risico’s die de niet te controleren singulariteit van subjecten in zich houdt, ten voordele van een nieuw ideaal: de normale mens. In het verlengde van die beweging wordt de intentie van de moderne Meester ontsluierd: de psychoanalytische praktijk in de pas doen lopen.

Ou! achteruit paardje!

Psychoanalytici benaderen levenspijn niet als een opspoorbare en classificeerbare mentale stoornis, maar wel via het symptoom. Freud heeft dit zeer vroeg ingezien, het symptoom is onbedwingbaar, het verplaatst zich, het verandert zich. Het is veeleer ontcijferbaar tot op het bot, het niet te reduceren, singulier bot, het sinthoom, “beschouwd als iets waar men genot uit haalt.”1 De analytisch georiënteerde praktijk, interesseert zich voor wat niet te classificeren is, voor wat ontsnapt aan elke vorm van norm, voor wat bij elkeen niet te vergelijken valt, ze zet aan tot uitvinden buiten de normen. Ze vindt haar plaats meer buiten de platgetreden paden, op het gevaar af dat ze buiten-de-muren belandt.

De reductie van de meesterbetekenaar tot het bot van de Eén

De globalisering, met als gevolg een grootschalige verschuiving van populaties, heeft een toenemende onveiligheid met zich meegebracht. Wie onveiligheid zegt, zegt controle, normen, cijfers en lijsten. Wij leven niet alleen in een eeuw waarin alles uiteindelijk gereglementeerd moet worden, maar ook waarin alles berekend wordt, geteld wordt. De betekenaar werd gereduceerd tot de kern, tot op het bot, het cijfer Eén. In zijn tekst “L’ère de l’homme sans qualités” onderstreepte Jacques-Alain Miller dat “de meesterbetekenaar als telbare eenheid zowel de meest idiote is van alle meesterbetekenaars die op de scène van de Geschiedenis zijn verschenen, de minst poëtische, als de meest uitgewerkte, omdat hij gezuiverd is van elke betekenis. Hij geeft aanleiding tot […] het opstellen van lijsten.”2 Hij herinnert ons eraan dat Lacan in het seminarie Encore erop anticipeerde dat die betekenaar Eén uiteindelijk het subject en de sociale band zou komen te besturen. Het rijk van de Eén is geschied. In de tijd van het numerieke wordt de telbare Eén overal geschreven, tot in het lichaam. Bentham was de eerste die zei: “iedereen zou een cijfer moeten hebben dat hij van de geboorte tot de dood bewaart, om hem in kaart te brengen.”3 Men weet dat dit kan leiden van het nummer op de identiteitskaart tot het uitwissen van de eigennaam.

Omdat de meesterbetekenaar vereenvoudigd werd, ontdaan werd van de identificaties, van het imaginaire, van zijn vlees, en omdat het subject niet meer is dan één tussen de anderen, zoekt men regelmatigheden, er worden statistieken gemaakt, er worden gemiddelden opgesteld. De kwantitatieve mens, de gemiddelde mens of de mens zonder eigenschappen bevindt zich daar. Hij werd verheven tot het ideaal van conformiteit en garandeert tegelijkertijd de sociale orde. Hij wordt voorgesteld als de risicopreventie in het tijdperk van mondialisering en culturele diversiteit.

Modificatie van het regime van de norm

De val van de Naam-van-de-Vader en van de meesterbetekenaars die deze organiseerden, is geconsumeerd, en dit zorgt ervoor dat het regime van de wet en van de norm veranderd is. De norm wordt niet meer opgelegd van bovenaf, van de grote Ander, van de wet die de instellingen bestuurt, oriënteert en organiseert, maar de norm komt van onderuit, “van jullie, van de combinatie van jullie individuele beslissingen, of van jullie individuele eigenschappen”4 en daar worden wetmatigheden in gezocht via statistische methoden. Men observeert, verzamelt data, vergelijkt data. De norm wordt niet opgelegd, de norm legt zich uit zichzelf op als het ideale type dat vandaag de dag aanleunt bij het wetenschappelijk discours. G. Canguilhem benadrukt: Quetelet, de 19de-eeuwse astronoom die het onderzoek van objectieve feiten door middel van statistiek heeft uitgebreid tot observatie van de maatschappij en van menselijke gedragingen, geeft “aan dit type mens, waarvan de afwijking des te zeldzamer is wanneer deze groter is” de naam van ‘gemiddelde mens’.5

Het gemiddelde zoeken als garantie voor de norm dient er ook toe om afwijkingen vast te stellen en deze te voorkomen, om risico’s in te calculeren, om te beveiligen. “Het is de gemiddelde mens die de basis lijkt te zijn voor de stabiliteit van de sociale orde.”6 De norm die op die manier vastgelegd wordt, is onbetwistbaar, wat verschilt van de wet waartegen het subject kan rebelleren. “Het gemiddelde is veel zachter, het is onzichtbaar, het komt van uzelf.”7

Wat de norm overschrijdt

De oedipale normativering gaf richting aan de seksuele identificaties en verdeelde de manieren van genieten over de kant van de man en de kant van de vrouw, dit niet zonder een rest die niet te assimileren valt. Echter, “de norm die in stilte de psychoanalyse bestuurde, namelijk de norm van de seksuele verhouding”8 werd verpulverd binnen de context van de teloorgang van de wet van de vader en van de meesterbetekenaar. Het is daar dat Lacans formule ingeschreven wordt: “De seksuele verhouding bestaat niet”, een formule die Jacques-Alain Miller vervolledigt met: “Enkel het genot bestaat”. Dat genot is niet te becijferen. Het “is altijd ofwel buitensporig, ofwel in gebreke”9, niet te calculeren, niet te negativeren, zonder maat. Het doet slechts zijn eigen zin, en miskent het gemiddelde. In “Allocution sur les psychoses de l’enfant” zei Lacan dat “het beteugelen van het genot de essentie is – en niet een accident – van elke menselijke opvoeding”.10 Maar het refrein van het genot is niet te stoppen. De wet van de Naam-van-de-Vader maakte het mogelijk dat het genot zich schikte naar het verlangen, maar die wet houdt niet meer stand in de tijd van “het opstijgen van het object a naar het zenit”. Ze wordt vervangen door een woekering van normen. Er is de verveelvoudiging van wijzen van genieten die het onzegbaar genot vormgeven, en het antwoord daarop is een vermenigvuldiging van normen die proberen die wijzen van genieten te klasseren, te ordenen. Maar het genot laat zich niet indijken, men komt er niet toe het te becijferen en in de juiste vakjes te brengen, het te doen plooien naar zorgprotocollen, naar richtlijnen. De vermenigvuldiging van normen heeft geen impact op het reële van elkeen; getuige daarvan is de huidige crisis van de DSM in de Verenigde Staten. De wereld van de normen, de ongelimiteerde wereld van reglementeringen wankelt tegenover het onmogelijke van het eindeloos genot.

Lacan zei dat wat uit het symbolische wordt verdreven, terugkeert in het reële. Het genot dringt inderdaad meer dan ooit binnen in zijn meest gevarieerde en dodelijke vormen. Dit terwijl we terzelfdertijd zien dat de grimas van een Al vader opduikt, die geïncarneerd wordt in een nieuwe vorm van fundamentalistische en wrede wet.

Het vergelijkbare en het onvergelijkbare

Wat betreft de analytische praktijk, deze situeert zich buiten de norm die voor iedereen zou gelden, buiten-de-normen die zich onophoudelijk vermenigvuldigen. Ze stelt het subject niet voor om zich te identificeren met de normale mens, de gemiddelde mens, de mens zonder eigenschappen, ‘risicoloos’. Eerder begeleidt ze het subject bij het terugvinden van zijn merkteken, dat singulier is, verdrongen is, het terugvinden van de betekenende slag van de Ander die hem heeft getroffen, die hem heeft getraumatiseerd, opdat het symptoom waaronder hij lijdt, zich zou kunnen ontknopen. Daartoe gokt ze op de geïncarneerde ontmoeting met een psychoanalyticus om, in tegenstelling tot de statistieken, de onvergelijkbare intieme letter van het spreekwezen (parlêtre) te laten geschieden. Weliswaar bestaat de seksuele verhouding niet, maar “op dat niveau wordt ruimte geopend voor de uitvinding, de seksuele uitvinding, de creativiteit buiten de norm…”.11

De psychoanalyse biedt die ruimte aan, alsook een onuitgegeven band op maat, die gokt op de ontmoeting van sprekende lichamen (corps parlants): de overdracht. Zoals Miquel Bassols goed deed uitkomen, is de instelling van de overdracht de enige instelling die in de analytische ervaring op het spel staat, de instelling die de verhouding van het subject tot het onbewuste weten installeert.12 Ze stelt het subject in staat om zijn eigen norm te ontdekken, wat G. Canguilhem, ingaand tegen de normaliteit en gokkend op de creativiteit van het subject, “de originele normativiteit van het leven” noemde.13 Ze moedigt zeker geen cynisme aan, in de zin van “elkeen zijn eigen genot”, want de ethiek ervan geeft toegang tot het goed zeggen dat aan elke Eén heel alleen de kans geeft om uit te vinden, te verknopen, een band met de Ander te herschikken.

Hoe maakt de praktijk van de psychoanalyse, haar oriëntatie in de variatie van instellingen in het medisch-psychosociaal veld, het mogelijk om een plaats te vrijwaren voor het geval per geval, voor de uitvinding, voor het unieke, voor de singulariteit, wat onvergelijkbaar is aan elkeen? Dit zullen wij kunnen exploreren tijdens het 4e Congres van de Eurofederatie van Psychoanalyse, PIPOL 8.

Par Patricia Bosquin-Caroz
Directrice du 4e Congrès de l’EuroFédération de Psychanalyse, PIPOL 8

Vertaling : Els Van Compernolle

1 Miller J.-A., “L’ère de l’homme sans qualités”, La Cause freudienne, n° 57, juni 2004, p. 93.
2 Ibid., p. 75.
3 Ibid., p. 77.
4 Ibid., p. 85.
5 Canguilhem G., Le normal et le pathologique, Paris, PUF Quadrige, 1972, p. 133.
6 Miller J.-A., op. cit., p. 84.
7 Ibid., p. 85.
8 Miller J.-A., “Le désenchantement de la psychanalyse”, L’orientation lacanienne, III, 4, les van 15 mei 2002, onuitgegeven.
9 Laurent E., Entretien sur le thème “Un réel pour le XXIe siècle”, IXe Congrès de l’AMP, april 2014, réalisé par Anaëlle Lebovits Quenehen. http://www.congresamp2014.com
10 Lacan J., “Allocution sur les psychoses de l’enfant”, Autres écrits, Paris, Seuil, 2001, p. 364.
11 Miller J.-A., ibid.
12 Bassols M., “Présence de l’institution dans la clinique”, voorbereidende tekst voor het Congres PIPOL 6, Après l’Œdipe, les femmes se conjuguent au futur, verschenen op PIPOLNews, 13/11/2012.
13 Canguilhem G., ibid.

Print Friendly

This post is also available in: FransEngelsItaliaansSpaans