Een vader die ja zegt

#

In zijn tweede topiek legt Freud uit hoe het Oedipuscomplex opgelost kan worden. Met de dreiging van de castratie gaat de morele instantie die de vader representeert, het Ik-ideaal, zich installeren in het Ik van het kind en een veto stellen aan de pulsionele incestueuze bevrediging. De vader uit de derde tijd van de freudiaanse Oedipus is dan ook eerst en vooral een vader die verbiedt, die neen zegt. Dat is eveneens waar een instelling onze aandacht op vestigt voor zover elke instelling idealen doet gelden, de idealen van de vader. Het promoten van idealen valt eerder onder de bevoegdheid van die vader die ‘neen’ zegt, die universaliseert. Allen gelijk, zonder verstoring van het gedrag.

In een commentaar op het Seminarie Les formations de l’inconscient van Jacques Lacan, verduidelijkt Jacques-Alain Miller de lacaniaanse versie van die vader van de Oedipus nog op een andere manier. “Dat seminarie – schrijft hij – zou er kunnen toe bijdragen dat men er zich rekenschap van geeft dat de vader ja zegt. In tegenstelling tot wat men zich inbeeldt, is de lacaniaanse vader, de vader die ‘ja’ zegt. En zijn ‘ja’ is veel belangrijker en beloftevoller dan zijn ‘neen’. We hebben een ‘neen’ nodig, uiteraard, want zonder ‘neen’ geen ‘ja’, maar de ‘ja’ is juist wat het nieuwe mogelijk maakt. […] De lacaniaanse Naam-van-de-Vader is diegene die de wet stelt, maar ook diegene die haar […] voor u overtreedt, diegene voor wie er particuliere gevallen bestaan. […] hij weet [de wet] te overtreden waar dat nodig is. Dat wordt een gruwel, wanneer dat een automatisme, wordt, wanneer de regel op zich gaat werken”[1]. De lacaniaanse vader is dus een vader die een oogje dichtknijpt op het moment dat het nodig is, daar waar het nodig is, op de goede manier. Hij is ook een vader die uitzonderingen weet te maken. Hij is een vader die weet dat de wet niet de regel is maar de olie in het raderwerk van het verlangen. Een wet die het mogelijk maakt het verlangen te mobiliseren. Datgene waartegen de vader ‘ja’ zegt, is het verlangen. De lacaniaanse vader is een vader die de weg naar het verlangen opent. We situeren ons hier in de eerste tijd van het onderwijs van Lacan, de tijd van het primaat van het symbolische. Hij humaniseert de wet door het verlangen mogelijk te maken.

Die opmerking van J.-A. Miller heeft me erg geraakt, ik die gedurende dertig jaar directeur ben geweest van een instelling voor kinderen die zich niet konden verenigen met het Ideaal van de moderne meester. Ze blijft in mijn geheugen gegrift staan en vormde mijn kompas wanneer ik de lompen van de meester aantrok: altijd blazen op de gloeiende kooltjes van het verlangen! Bepaalde aforismen van Dr. Lacan over de vader werden er door opgehelderd voor mij, meer bepaald die zin die hij schrijft in zijn Note sur l’enfant: “de naam van de vader is de vector waarlangs de Wet in het verlangen geïncarneerd wordt”[2], wat wil zeggen dat de wet slechts belang heeft als ze op de goede manier belichaamd wordt, dat ze met andere woorden gehumaniseerd wordt door het verlangen te particulariseren en door er als enig voorbeeld zijn eigen menselijk verlangen voor te geven. Het is op die plaats dat men de vader verwacht. Dat hij daarover zou waken. Zijn naam volstaat daar soms even goed voor. Het menselijke verlangen voor de vader, dat is ook wat het toelaat dat andere aforisme te verstaan: “Een vader kan slechts aanspraak maken zo niet op liefde dan toch wel op respect, indien die, liefde, dat respect – jullie gaan jullie oren niet geloven – pervers [père-versement] georiënteerd zijn – wat wil zeggen dat de vader een vrouw als object kleine a neemt en zo tot oorzaak van zijn verlangen maakt.”[3]

Welke gevolgen hebben deze overdenkingen nu voor ons, die deze subjecten opvangen in een instelling? Want de instelling neigt naar het universele toe, ze neigt er toe de idealen te veralgemenen – dat is het eigenlijke van de instelling. In dat opzicht schreef Eric Laurent, in een commentaar op die zinnen van Dr. Lacan “het doel van een instelling vanuit de psychoanalyse bestaat er in elk geval uit dat de particulariteit overal tegen het ideaal ingaat””[4]

 vertaling: Vic Everaert & Lieven Jonckheere

 

[1] Miller, J-A, … du nouveau ! , introduction au Séminaire V de Lacan, Rue Huysmans, ECF, Paris, 2000, p. 40. Eigen vertaling.

[2] Lacan, J., Note sur l’enfant, Autres Ecrits, Paris, Seuil, 2001, p. 373. Eigen vertaling.

[3] Lacan, J., Le Séminaire, livre XXII, “R.S.I.” [1974-1975], les van 21 januari 1975, onuitgegeven. Eigen vertaling.

[4] Laurent, E, “Institution du fantasme, fantasmes de l’institution”, Les Feuillets du Courtil, n° 4, april 1992, p. 17. Eigen vertaling.

Print Friendly

This post is also available in: FransEngelsItaliaansSpaans