Het neo-oumma waar het reële niet de wet bepaalt

#

In het discours van de ideologen van Daesh functioneert het neo-oumma (de moslimgemeenschap), dat het behoren tot deze gemeenschap boven elke andere vorm van ‘behoren tot’ plaatst, als een pseudo-ideaal. Het vormt een oplossing die de forclusie van de castratie beoogt, wat evenzeer geldt voor de verdeeldheid van het subject als voor de faling van de democratische Ander[1]. Dit pseudo-ideaal wordt verkocht als een gemeenschappelijke plaats waar het goed leven zal zijn, waarin zuiverheid zal heersen, waar het eindelijk mogelijk zal zijn te genieten van het leven, onder meer volgens strikte seksuele normen, van een leven bevrijd van het westelijk keurslijf, waar men eindelijk zichzelf zou zijn, onder elkaar. De regels worden geacht de sociale band te normaliseren, vertrekkend van een letterlijke interpretatie van de charia. Maar deze niet te dialectiseren interpretatie legt een dwingende wet op, die uiteraard voorgesteld wordt als de enig mogelijke en de meest rechtvaardige waaruit het “paradoxale, afwijkende, dolende, excentrische, ja zelfs schandalige” karakter van het verlangen[2] wordt uitgesloten.

Deze gemeenschap blijkt, in de uitvoering ervan, de plaats te vormen van een onheilbrengend genot. Zoals de politicoloog Olivier Roy opmerkt: “Daesh verklaart een kalifaat te willen instellen, een pure en rechtvaardige islamitische staat.” Echter, deze wet keert de democratische waarden van de Ander om en ontkent ze; het gaat erom hun interpretatie van de Eén te doen overheersen, op zo’n manier dat “Daesh, wanneer men het van dichtbij bekijkt, niet een utopisch project naar voor schuift in zijn teksten, maar wel de apocalyps en de aankondiging van het einde der tijden”[3].

Het levensprogramma van Daesh is een doodsprogramma – een “melancholisch programma”[4] volgens de uitdrukking van Franck Rollier. Zodanig dat het noodzakelijk blijkt te zijn om de functie en aantrekkingskracht van deze kunstmatige gemeenschap te onderscheiden van zijn werkelijk programma. Dat laatste lijkt in verhouding te staan tot een rechtvaardiging van de doodsdrift, die ingaat tegen beschaving brengende driftmatige onthouding. De zelfmoordaanslagen realiseren deze doodsdrift door ze uit te voeren in het sociale veld. Het onmogelijk genot van het sociale lichaam gevormd door die neo-oumma – onmogelijk genot van het lichaam van de Ander – wordt beantwoord door een genot van het geëxplodeerde lichaam. Zo kan men de vraag begrijpen die Eric Laurent stelt: “Dat lichaam van de oumma, is het imaginair of reëel? Is de oumma een grote matrijs, een mythisch imaginaire gemeenschap, zoals Farhad Khosrokhavar denkt, of is het de plaats van een reëel lichaamsgebeuren (évènement de corps)?” [5]

De kwaadaardige macht van het jihadisme is met name geworteld in de post-mortem recuperatie van deze lichaamsgebeurtenissen, met als doel een gemeenschap van opgehemelde martelaars te stichten, die in ruil de steeds gulzigere goddelijke Ander voedt.

Vertaling: Els Van Compernolle

[1] Miller J.-A., « Intuitions milanaises (1) », Mental, n° 11, 2002, pp. 9-21.

[2] Lacan J., « La signification du phallus », Écrits, Paris, Seuil, 1966, p. 690.

[3] Roy O., « Il n’y a pas de retour du religieux » (Propos recueillis par Nicolas Truong), Le Monde, 6 août 2016, p. 18.

[4] Rollier F., « Le programme mélancolique du djihadisme », Lacan Quotidien, n° 553, 15 décembre 2015.

[5] Laurent É., « De la folie de la horde aux triomphes des religions », L’Hebdo-Blog, n° 100, 26 mars 2017.

Print Friendly

This post is also available in: FransItaliaans