Over de norm
Europese normen, internationale normen, bio- en ISO-normen, seismische normen, normen voor gehandicapten, brandwering, thermische beveiliging, elektriciteit, sociale normen, normen voor onderwijs, werk, enz. De lijst is eindeloos. We leven in het rijk der normen. Ze hebben ons in de greep. Eraan ontsnappen is moeilijk. Er wordt gemeten en geregeld. Er worden wetten gemaakt waarmee men alles in vakjes wil duwen. Maar hoe verder we daarin gaan, hoe meer we merken dat er altijd iets ontsnapt. Waardoor er steeds nieuwe normen moeten worden uitgevonden om dat ongehoorzame ding te pakken te krijgen. Dat geldt trouwens voor iedereen, zelfs voor zij die onvoorwaardelijk normaal of genormeerd willen zijn: proberen we niet allemaal te ontsnappen aan de normen die men ons oplegt ?
Diegene die een analyticus ontmoet, botst onmiddellijk op het getouwtrek tussen zijn liefde en zijn haat voor de norm. “Zie nu wat mij overkomt, dat is toch niet normaal”, zegt hij vaak om zijn symptoom te presenteren. “Is het normaal dat ik zo jaloers ben, zo kwistig met geld, zo trouw, zo ontrouw, dat ik drink, dat ik me isoleer, dat ik met iedereen ruzie maak, dat ik altijd naar de borsten van meisjes kijk, naar het kruis van jongens, dat ik het verafschuw om in de kantine te eten, dat ik de eenzaamheid niet verdraag, dat ik ’s ochtends niet uit mijn bed geraak ? , enz.”
Men brengt de analyticus zijn abnormaliteit, met andere woorden zijn symptoom, zodat hij het bij de gratie van de overdracht zou doen verdwijnen. In “La Troisième” zegt Lacan: “Men verwacht momenteel van de psychoanalyse dat ze ons zowel van dat reële als van dat symptoom af zou helpen”[1].
Dat ondraaglijke genot moet onmiddellijk worden uitgeroeid. Het benaderen via de kronkelende wegen van het spreken vergt al een grote sprong, wat niet eenvoudig is in een tijd waarin snelheid een meesterbetekenaar is. Door deze sprong kan er beweging komen in de vraag. Het “Wat wil dat zeggen?” is vanaf dan gericht aan de analyticus, maar impliceert nog steeds het idee van de norm: “Als ik er de betekenis van ken, zal de abnormaliteit verdwijnen”.
Bij het aanhoren van zo’n klachten zouden we gaan geloven dat iedereen normaal wil zijn. Wanneer we echter elkeen – en niet iedereen – beluisteren, dan merken we natuurlijk iets heel anders. Al heel gauw in de analyse – het is niet wachten tot de passe om het te merken – ontwaren we dat de Eén de scepter zwaait, dat het de Eén is waaraan het subject het meest gehecht is. Elkeen wordt verscheurd tussen het verlangen om onder een norm te vallen en de onbedwingbare neiging om aan de norm te ontsnappen. We zijn verdeeld tussen het “Ik wil zijn als de anderen” – dat zelfs zover kan gaan dat het een slogan wordt – en het “Ik geniet ervan een uitzondering te zijn”. Dit is geen kwestie van structuur – neurose, psychose, perversie – , elk van ons heeft te maken met haat en liefde voor de norm.
We proberen gelijken te zoeken, mensen die zijn “zoals wij”. Dat legt een sluier over de radicale eenzaamheid van het symptoom en stelt ons gerust over onze abnormaliteiten. We vormen groepen op basis van onze wijze van genieten. Deze tendens dateert niet van gisteren – de Anonieme Alcoholisten bestaan al sinds 1935 – , maar is aanzienlijk versterkt in de XXIste eeuw. Op het internet toont het zich in het ontstaan van allerhande forums. Als we ons groeperen op grond van een trek, een symptoom, een ziekte, een smaak, zelfs een punt van horreur, dan lijkt onze eigenaardigheid normaler.
“Opdat iets zin zou hebben in de hedendaagse manier van denken, en dat is bedroevend, is het nodig dat het zich normaal voordoet.”[2] zegt Lacan in zijn Seminarie …ou pire. En hij voegt toe: “Indien de notie van normaliteit niet zo’n uitbreiding zou genomen hebben ten gevolgde de historische gebeurtenissen, zou de analyse nooit het licht gezien hebben”[3], waarna hij herinnert aan André Gide die “wilde dat homoseksualiteit normaal was”. Lacan voorspelt dat “dat in een oogwenk zal vallen onder de noemer van het normale”. Hij had geen ongelijk, want wie beweert vandaag nog dat homoseksualiteit abnormaal is ?
Deze voorkeur voor de norm, die nog gevoed wordt door het huidige discours, is een verdediging tegen de radicale singulariteit die onze eenzaamheid als spreekwezen uitmaakt. Het is een defensie tegen een genot dat altijd teveel is, traumatisch, troumatique.
Normaal willen zijn, is deze structurele eenzaamheid verwerpen en dromen van harmonieus samenleven met de anderen. Het is een poging om de seksuele verhouding te doen bestaan, terwijl elkeen in wezen elke dag opnieuw niet ophoudt te verifiëren dat ze niet bestaat.
Onze tijd geeft de laatste Lacan gelijk. De wereld wordt meer dan ooit bevolkt door eenzaamheid, allemaal apart, allemaal Eén, gedupeerd of niet-gedupeerd.
De uitspraak is bekend: “Iedereen (…) is gek, dat wil zeggen delirant”[4]. Door die aangrijpende boodschap van Lacan wordt waanzin de norm. Het Reële is voor iedereen definitief uitgesloten en alleen ons symptoom, wat ons meest singuliere uitmaakt, staat ons toe er iets van te grijpen.
De norm is dus een defensie tegen het reële. Vandaar de spanning tussen norm en niet-norm die in de analyse opduikt, in bijzonder wanneer ze tot het einde gevoerd wordt. Na jaren strijd tegen uw abnormaliteit en uw verwoede pogingen om ze te temmen met een fantasma, onthult de analyse u dat u fundamenteel buiten de norm bent. Uw opaak genot, zonder Ander, zal zich nooit laten opslorpen, zal zich nooit normaliseren. In het beste geval slaagt u erin het te manipuleren, er uw plan mee te trekken.
Wanneer we de getuigenissen van de passe beluisteren, constateren we geamuseerd dat het sintoom, het tegenoverstelde van de norm, therapeutisch blijkt te zijn: men getuigt van een gevoel van bevrediging, zelfs van vreugde. Zo tevreden is men om verzoend te zijn met zijn abnormaliteit, zijn kruimeltje gekte, terwijl men jarenlang zijn best heeft gedaan om ervan af te geraken! Het einde van de analyse via het sintoom is veel levendiger en creatiever dan het einde van de analyse via het désêtre, en de depressieve positie die daarmee gepaard ging. We moeten er ons echter niet mee tevreden stellen en op onze hoede blijven. Ook analytici, niettegenstaande hun singuliere oplossingen, zijn niet beschut tegen de aantrekkingskracht van nieuwe normen, zelfs niet in hun strijd ter verdediging van de psychoanalyse !
Daarom moeten we alert blijven !
Vertaling : Christel Van den Eeden
[1] Lacan J., « La Troisième » (1974), La Cause freudienne, n° 79, 2001, p.18 ; vertaald naar het Nederlands in iNWiT nr. 13, Tijdschrift van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School, 2015, p. 29
[2] Lacan J., Le séminaire, livre XIX, …ou pire, Paris, Seuil, 2011, p. 71, eigen vertaling.
[3] Ibid.
[4] Lacan J., « Peut-être à Vincennes », Ornicar? n°17-18, 1979, p. 278.