Verontrustende opvoedkunde
Verschillende onderzoekscentra van het CIEN (Centre Interdisciplinaire sur l’Enfant) zijn bezorgd om de evaluatieschema’s die men in het onderwijs gebruikt om de “vaardigheden” van jongeren te meten. Steunend op het analytisch discours en vertrekkend vanuit concrete vignetten, peilen ze naar de logica van deze methodiek en zoeken ze naar manieren om die te onderuit te halen.
Een meisje van vier gaat al meer dan een jaar met plezier naar school. Plots wil ze niet meer gaan. Haar ouders vragen zich af hoe dat komt. Tot hun ontzetting, ontdekken ze dat de lerares van de kleuterschool het gebruik van een boekje heeft ingevoerd waarmee men, door toepassing van een vragenlijst, vroegtijdig taalstoornissen kan opsporen.
Dat boekje, dat bestaat uit een reeks spelletjes, werd samengesteld en in de praktijk gebracht door artsen en paramedici die zich bezighouden met jonge kinderen. Het is bedoeld voor diensten voor bescherming van moeder en kind, en voor de gezondheidszorg in het onderwijs. Volgens de lerares is het een werkinstrument waarmee men opgelopen achterstand snel kan detecteren en inhalen. De ouders van andere leerlingen steunen het experiment. En zolang de kinderen zich amuseren is er toch geen reden tot bezorgdheid? Maar dit meisje zegt nee tegen haar evaluatie.
Wat opvalt bij het lezen van dit boekje, is de afwezigheid van een duidelijk theoretisch referentiekader. Het werkinstrument wordt gepresenteerd in een koffertje, en bevat verder ook een vragenlijst bestemd voor kinderen, én een vragenlijst gericht aan de ouders. Aan hen vraagt men wat zij zoal stimuleren of afremmen in het prille taalgebruik van hun kinderen van nul tot vier jaar. Het maakt deel uit van een hele batterij testen voor screening en preventie van stoornissen in taal en gedrag, aanbevolen door een commissie van experten gelast door het directoraat-generaal gezondheid. Door hantering van dit werkinstrument kan men drie profielen onderscheiden. Bij profiel 1 stelt men normaal taalgebruik vast. Profiel 2 houdt in dat men het kind verder in de gaten moet houden, en na zes maanden een medisch onderzoek moet inplannen. Bij profiel 3 “verdenkt” men het kind ervan later een onrustwekkende achterstand en taalstoornissen op te zullen lopen, en hier is terstond logopedische evaluatie noodzakelijk. De koffer wordt verkocht aan een buitensporig hoge prijs, want vandaag de dag beknibbelen geneeskunde en volksgezondheid immers niet wanneer het gaat om het in omloop brengen van “normale” kinderen zonder symptoom.
In een ontmoetingscentrum voor ouders en kinderen, hebben leden van een onderzoekscentrum van het CIEN de resultaten van hun onderzoek over de screening van kinderen toegelicht tijdens een reeks conversaties over het leerproces. Ouders uitten hun verontwaardiging over deze praktijken waar zij voordien geen weet van hadden, en waardoor kinderen het stigma van “probleemkind” opgeplakt krijgen.
Een ontstelde moeder vertelt dat haar dochtertje van vier nog steeds woorden gebruikt die niemand begrijpt, alleen haar directe omgeving. Het kind zegt bijvoorbeeld waf wanneer ze schuifaf bedoelt, leep is een lepel, popo een pollepel. Het medisch onderzoek voor de “vierjarigen” op de kleuterschool is al ingepland. Tot dusver hadden de ouders van het kind nooit gedacht dat het gebruik van deze woorden, die zoals de moeder zegt uit haar “verbeelding” komen, een handicap voor hun dochter zou kunnen zijn. Die vreemde woorden waren immers al heel vroeg aanwezig in de taal van het kind. De moeder beslist om dit moment van verduidelijking te gebruiken zodat het medisch onderzoek van haar dochter op school zonder al te veel horten of stoten kan verlopen.
Vertaling Christel Van den Eeden